Wet Spaar- en Stabilisatie Fonds Suriname

Haast is geboden … voor de obligatiehouders

21 december 2024, leestijd 5 minuten

Met een brief van 9 december jl. zond president Santokhi de ontwerpwet ‘Wet houdende vaststelling van regels over het Spaar- en Stabilisatie Fonds Suriname’ aan de voorzitter van De Nationale Assemblée. Een eerdere versie van de wet is door critici in oktober 2024 naar de prullenbak verwezen. De wet moet vóór eind 2024 worden aangenomen en in werking treden om te voorkomen dat de rente op de USD 315 miljoen oil-linked security, het Value Recovery Instrument van houders van de staatsobligaties, tijdelijk wordt verhoogd van 9% naar 13%. Het kost de staat ongeveer USD 35.000 (SRD 1,2 miljoen) voor elke dag dat de wet te laat in werking treedt.

De wet heeft als doel verstandig om te gaan met de opbrengsten uit de winning van natuurlijke hulpbronnen, met name de olie die over enkele jaren voor de kust zal worden opgepompt. De opbrengsten moeten ook en vooral ten goede komen aan toekomstige generaties. De complexiteit en lastige uitvoerbaarheid van de oorspronkelijke wet uit 2017 was mede aanleiding voor de aanpassing. Voorlopig zal Suriname nog niet de vruchten plukken van het Fonds, omdat na de eerste USD 100 miljoen aan royalty’s, de baten uit oliewinning in Blok 58 voorlopig voor de obligatiehouders zijn gereserveerd.

De grote haast waarmee de wet is herschreven heeft tot nogal wat slordigheden geleid. Volgens de introductie biedt de grote verwachte stijgingen van de olieproductie Suriname onder meer een unieke kans om groei en ontwikkeling te bevorderen, maar bij het meervoud ‘stijgingen’ hoort het werkwoord ‘bieden’. In artikel 1 wordt de Amerikaanse dollar gedefinieerd als de munteenheid van de Verenigde Staten van Noord-Amerika, maar dat land bestaat niet. Het is ‘Verenigde Staten van Amerika’. Volgens artikel 4 lid 1 ontvangt het Fonds alle inkomsten uit natuurlijke hulpbronnen, zoals gedefinieerd in artikel 1 f. Artikel 4 lid 3 verwijst nog eens naar de aard van de inkomsten zoals omschreven in de toelichting op artikel 1 f. Maar artikel 1 f gaat daar niet over. Hierin staat namelijk dat met ‘de Bank’ de Centrale Bank van Suriname wordt bedoeld. Wetgevingsjuristen zouden de gehele tekst nog eens goed moeten doorspitten.

De middelen van het Fonds bestaan uit de inkomsten en het rendement daarover. Deze middelen mogen volgens artikel 5 lid 2 enerzijds slechts worden aangewend voor opnames door de overheid tot aan een limiet die De Nationale Assemblée bij de jaarlijkse begroting bepaalt, en anderzijds voor commerciële investeringen buiten Suriname volgens de in artikelen 7 en 13 bepaalde investeringsstrategie, en daarnaast voor de eigen kosten. Hoewel de eerste bepaling volstrekt duidelijk is, wordt in artikel 6 nog eens uitgebreid behandeld dat de onttrekkingen toch echt via de begroting de goedkeuring van De Nationale Assemblée behoeven. Volgens artikel 7 lid 8 belegt het Fonds alleen buiten Suriname en niet in instrumenten van Surinaamse burgers, bedrijven, of openbare lichamen.

De middelen van het Fonds worden belegd volgens de bepalingen van artikel 7 en kunnen volgens artikel 8 niet op enigerlei wijze bezwaard of vervreemd worden, en zijn niet vatbaar voor beslag. Het Fonds verstrekt geen kredieten of garanties. Artikelen 9 tot en met 12 regelen het bestuur van het Fonds, met een brede maatschappelijke vertegenwoordiging. De raad van bestuur doet jaarlijks vóór 1 april schriftelijk verslag aan de minister over het voorgaande jaar. De raad brengt volgens artikel 15, jaarlijks vóór 1 juni een jaarverslag uit. Dat is een hele uitdaging binnen de Surinaamse cultuur van financiële verantwoording en verslaglegging. 

Het beheer van de middelen van het Fonds wordt in detail uitgewerkt in artikel 13. Een beleggingscommissie adviseert de raad over de beleggingsstrategie. De uitvoering van kas- en vermogensbeheer is voorlopig de verantwoordelijkheid van de Centrale Bank van Suriname, die hiervoor een vergoeding ontvangt. Volgens artikel 13 lid 17 wordt ‘In de behersovereenkomsten (sic) … eveneens een rgeling (sic) opgenomen over de beslechting van arbeidsgeschillen’.

Artikelen 17 en 18 vereisen de inzet van een interne auditafdeling voor de controle op de opzet en werking van de administratieve organisatie en interne beheersing, en een externe accountant voor de controle van de jaarrekening. De partners van het accountantskantoor moeten lid zijn van de Surinaamse beroepsorganisatie. Het accountantskantoor moet lid zijn van een internationaal erkend accountantskantoor met vestigingen in ten minste Europa en de VS.

In lid 6 van artikel 22 over de overgangsbepalingen is de zeer belangrijke bepaling over het Value Recovery Instrument opgenomen. Een deel van de olieopbrengsten van offshore Blok 58 is als tijdelijke regeling toegewezen aan dit instrument, dat is opgenomen in de schuldsaneringsovereenkomst van 6 december 2023 over de door Bank Oppenheimer geplaatste staatsobligaties. In lid 7 wordt dit verder uitgewerkt, met een enigszins met lid 6 overlappende tekst. 

In de memorie van toelichting worden de achtergronden en overwegingen van de wetgever uit de doeken gedaan. Daarin wordt onder meer toegelicht dat 30% van de royalty’s uit Blok 58 naar de obligatiehouders gaat, nadat de staat de eerste USD 100 miljoen uit royalty’s heeft geïncasseerd. Volgens de toelichting neemt de staatsschuld daardoor automatisch toe met USD 275,6 miljoen, de contractuele initiële waarde van het Value Recovery Instrument, wanneer de olieproductie op gang komt. Het totaal aan betalingen op het Value Recovery Instrument, inclusief rente, kan weleens veel hoger uitpakken. Dat is daarom contractueel beperkt tot 2,5 keer de initiële waarde van het Value Recovery Instrument, te weten USD 689 miljoen.

De resterende 70% van de royalty’s komt voorlopig ook niet ter beschikking van het Fonds, maar wordt als zekerheid voor de obligatiehouders op een geblokkeerde buitenlandse rekening geboekt, totdat aan alle verplichtingen aan de obligatiehouders is voldaan. Pas nadat de geherstructureerde obligaties zijn afbetaald, komt dit deel van de royalty’s beschikbaar voor het Fonds. Voorlopig heeft het bestuur van het Fonds dus nog weinig te doen. Het is niettemin van groot belang dat de herziene Wet Spaar- en Stabilisatie Fonds Suriname vóór eind 2024 worden aangenomen en in werking treedt, om te voorkomen dat de rente op het Value Recovery Instrument wordt verhoogd van 9% naar 13%, totdat de wetgeving op orde is. De obligatiehouders hebben goed onderhandeld.

Gepubliceerd in De West