Obligatiebeleggers wantrouwen Surinaamse regering

Uitstel van betaling opgeheven

15 juni 2021, leestijd 3 minuten

Suriname is niet in staat om rente en aflossing voor haar staatsobligaties met vervaldatum in 2023 en 2026 te betalen. Eerder dit jaar verleenden de beleggers, vertegenwoordigd door een ‘Comité van Crediteuren’, Suriname uitstel van betaling om te onderhandelen over herstructurering van de leningen. Thans stellen zij vast dat Suriname ‘er niet in geslaagd is te goeder trouw te onderhandelen over de voorwaarden van de schuldsanering’. Daarmee wordt het uitstel van betaling zoals dat eerder dit jaar was overeengekomen, ongedaan gemaakt en zou Suriname weer volgens de voorwaarden van de obligaties rente en aflossing moeten betalen. Maar dat kan Suriname niet, dus wat nu?

De obligaties worden in de Surinaamse pers doorgaans aangeduid als Oppenheimer-obligaties omdat de emissies destijds zijn begeleid door de Amerikaanse investeringsbank Oppenheimer, tezamen met de Canadese Scotiabank. Het is internationaal niet gebruikelijk om obligaties op deze wijze te benoemen. Het betreft gewoon twee door de Staat Suriname geplaatste obligatieleningen. Omdat Suriname volgens het Comité van Crediteuren na het uitstel van betaling niet te goeder trouw heeft onderhandeld, stelt zij de zogenoemde ‘termination trigger’ in werking, waarmee het voorlopige uitstel van betaling om de onderhandelingen mogelijk te maken, ongedaan wordt gemaakt. Waarom zijn de beleggers zo boos?

Het Comité van Crediteuren begrijpt goed dat de vorige regering grote financieel-economische en monetaire problemen heeft achtergelaten voor de regering-Santokhi. Er is vanaf eind 2020 veel werk verzet door de Surinaamse autoriteiten om in april van dit jaar te komen tot een overeenkomst op stafniveau over een aanpassingsprogramma in het kader van een uitgebreide financieringsfaciliteit van het IMF. Na zorgvuldig beraad, ook met andere obligatiehouders, is het Comité echter van mening dat het proces dat Suriname en zijn adviseurs zijn aangegaan jegens obligatiehouders wezenlijk tekortschiet in relatie tot toezeggingen die Suriname eerder heeft gedaan om de instemming van de obligatiehouders met het uitstel van betaling te verkrijgen.

Verder is het Comité van mening dat de openbare presentatie die Suriname op 2 juni 2021 heeft gegeven geen afspiegeling is van de economische vooruitzichten van Suriname en de ontwikkeling van de betaalcapaciteit, noch consistent is met de zeer positieve presentaties die de afgelopen weken voor andere doelgroepen zijn gehouden over de mooie economische toekomst van Suriname. Deze laatste visie wordt zowel door het Comité als door vele andere marktpartijen enthousiast gedeeld. Daarentegen is het Comité van mening dat de meest recente voorstellen van Suriname voor de herstructurering van haar externe commerciële verplichtingen ver buiten de grenzen vallen van onderhandelingen te goeder trouw, en als zodanig de mogelijkheid hebben aangetast om constructieve besprekingen te voeren over de schuldverlichting die nodig is om de houdbaarheid van de staatsschuld te herstellen.

Ondanks deze tegenslag herhaalt het Comité zijn wens om te goeder trouw samen te werken met Suriname om de invoering van economische en institutionele hervormingen te ondersteunen om de chronische economische onevenwichtigheden aan te pakken en de houdbaarheid van de begroting en de schulden te versterken. Zowel de omvang als de structuur van eventuele schuldverlichting van obligatiehouders moeten volgens het Comité van Crediteuren echter gebaseerd zijn op redelijke en plausibele economische veronderstellingen in overeenstemming met de duidelijke economische vooruitzichten die door de Surinaamse autoriteiten zijn geschetst.

Het Comité van Crediteuren verwijt de Surinaamse regering in feite dat deze met een dramatisch verhaal, waarbij toekomstige opbrengsten uit de ‘mega-olievondsten’ geheel buiten beschouwing worden gelaten, aan de obligatiehouders kwijtschelding van 70% van de vordering vraagt. Tegelijkertijd vraagt de Surinaamse regering van ‘commerciële crediteuren’ slechts een offer van 30% van de vordering. Het Comité van Crediteuren is vilein en cynisch over de mooie optimistische praatjes die de regering voor andere gezelschappen houdt. Daarin wordt de economische toekomst van Suriname zeer positief beschreven, maar dat staat in schril contrast met de argumenten die worden gebruikt om de schuld aan de obligatiehouders te reduceren.

Deze ontwikkelingen zijn niet goed voor Suriname. De onderhandelingen met het Comité van Crediteuren zullen grimmiger worden en langer duren. Het spreekt voor zich dat het onmiddellijk opeisbaar stellen van rente en aflossing Suriname is een lastig onderhandelingspositie plaatst, maar het ontbreekt de schuldeisers waarschijnlijk aan de juridische mogelijkheden om betaling af te dwingen. Uitwinbare zekerheden zijn meen ik niet gesteld. Binnenkort kan Suriname naar verwachting de hulp van het IMF tegemoet zien, maar deze kan niet zonder meer worden aangewend voor de betaling van rente en aflossing op de staatsobligaties. Voortzetting van het lidmaatschap van het IMF en de mogelijkheid om in aanmerking te komen voor het gebruik van de algemene middelen van het IMF is overigens wel een voorwaarde van de obligatieleningen. Hoe langer de onderhandelingen over de obligaties duren, hoe langer Suriname op het strafbankje van de internationale kapitaalmarkten zit en geen normale leningen kan aantrekken. Suriname en de schuldeisers zitten in hetzelfde schuitje dat ernstig water maakt. Zij zullen er gezamenlijk uit moeten komen.

Gepubliceerd in De West