‘Diasporabijdrage aan de ontwikkeling van Suriname?’

Een praktische en daadkrachtige aanpak

8 februari 2021, leestijd 4 minuten

Kenniskring organiseerde 6 februari jl. een webinar onder de titel ‘De diasporabijdrage aan de ontwikkeling van Suriname?’ Sprekers waren minister Albert Ramdin, Henry Ori, Kathleen Ferrier, Chander Mahabier en Henk Redmond. Het belang van de diasporabijdrage werd door alle deelnemers onderstreept. Enkelen wezen er daarom op dat het vraagteken in de titel beter een uitroepteken had kunnen zijn. De bestaande initiatieven en de plannen voor verdere ontwikkeling werden vanuit diverse invalshoeken besproken. Het webinar bestond uit enkele presentaties van gelijkgestemde inleiders waarna een aantal vragen van kijkers en luisteraars werd beantwoord. Door deze opzet was geen sprake van een inhoudelijk debat en bleef onderbelicht op welke wijze de bijdrage van Surinamers in het buitenland het beste kan worden gestructureerd. De belangrijkste boodschap was: we moeten niet te lang blijven praten en praktisch en daadkrachtig aan de slag gaan.

Tijdens het webinar werd duidelijk dat Surinamers in het buitenland op velerlei wijzen kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van Suriname en dat dikwijls al doen. Het kan gaan om geld in de vorm van een lening of een schenking, maar ook om de inzet van ervaring en expertise, of het beschikbaar stellen van goederen. Het is daarom opvallend dat de president besloot tot het instellen van een Presidentiële Commissie Diasporakapitaal en Diasporabank, met als beperkte opdracht te bepalen hoe het diasporakapitaal op goedkope wijze ter beschikking gesteld kan worden voor de Surinaamse publieke en private sector. De commissie heeft zich in haar rapport hiertoe niet beperkt – zij noemde zelfs esoterische culturele diaspora en toerismediaspora als mogelijkheden – en is daarbij verder gegaan dan de taakopdracht.

De sprekers stellen terecht dat de samenwerking moet worden bepaald door de behoefte van Suriname en niet door wat men in het buitenland zou kunnen of willen leveren. Het is daarom opmerkelijk dat nog op geen enkele wijze is bepaald en kenbaar is gemaakt wat de behoefte van Suriname is. Het adviesrapport van de presidentiele commissie gaat diep in op structuren, een Diaspora Instituut Suriname, een Diaspora Instituut Nederland, een obligatie, een fonds en een bank, maar het is onduidelijk waarom deze nodig zouden zijn en zouden passen bij de behoefte van Suriname. Er is een website ingericht met een diasporaregistratieformulier, waarop partijen uit de diaspora zich kunnen registeren. De registratie heeft de typische kenmerken van de Surinaamse bureaucratie. De kandidaat wordt het hemd van het lijf gevraagd, bijvoorbeeld of hij of zij al in het bezit is van een PSA-document. Is dat relevant? Voorts wordt gevraagd voor welke sector de kandidaat interesse heeft, maar het zou toch niet gaan om het aanbod van het buitenland maar om de vraag van Suriname?

Betrokkenen blijven worstelen met de definitie van de doelgroep. Wie hoort er wel tot de diaspora en wie niet? Past dat binnen de definitie die wordt gebruikt voor PSA? Om hoeveel mensen gaat het? Zouden zij een dubbele nationaliteit moeten hebben? Moet de wetgeving worden aangepast? Dat is allemaal volstrekt irrelevant. Het gaat niet om een 1,5 miljoen Surinamers, 1 miljoen Surinamers in het buitenland of 600.000 Surinaamse Nederlanders. Een beperkt aantal personen in het buitenland met een band met Suriname is bereid om in Suriname de investeren. Om hen gaat het, maar deze groep personen is niet af te bakenen met wet- en regelgeving of formele definities. Tijdens het webinar werd betoogd dat de Surinaamse overheid in de driver seat zou moeten zitten en dat overleg op hoog politiek niveau nodig is. Daar ben ik het niet mee eens. Te grote bemoeienis van de Surinaamse overheid met initiatieven die vooral tot het private domein behoren, is ongewenst. De rol van de overheid zou hooguit faciliterend moeten zijn. De bijdragen van Surinamers in het buitenland komen vanzelfsprekend uit het private domein, dus daar speelt ook de Nederlandse overheid geen enkele rol. De initiatieven zijn versnipperd en vaak kleinschalig maar het is een illusie en ook niet nodig dat alle initiatieven via de diaspora-instituten worden geleid. Dat zou leiden tot logge organisaties met goedbetaalde directies en overbodige bureaucratie. 

Het grootste probleem in de aanpak is naar mijn mening het gebrek aan structuur. Suriname zou moeten vaststellen wat de behoefte is aan ondersteuning en dat moeten categoriseren. De ondersteuning in de private sector kan bijvoorbeeld bestaan uit geld (leningen of schenkingen) of kennis (expertise of menskracht in uren). Een relatie kan bestaan tussen één of meer vragende partijen en één of meer aanbiedende partijen. Dit kan worden uitgewerkt in een matrix die als basis kan dienen voor de inventarisatie van vraag en aanbod en de daarbij te gebruiken instrumenten. Zo kan één vragende partij met één aanbiedende partij een lening formaliseren met een leningsovereenkomst, en kan een obligatie-emissie een goed instrument zijn voor één vragende partij om geld op te nemen van meerdere aanbiedende partijen. Eén Surinaamse zorginstelling kan van één Nederlandse organisatie een schenking ontvangen, en voor schenkingen van meerdere partijen aan een groot aantal Surinaamse organisaties kan een fonds voor goede doelen een geëigend instrument zijn. Een bank kan bij grote volumes en grote aantallen een goed instrument zijn om geldstromen van meer aanbieders naar meer vragende partijen te leiden. De inzet van kennis en expertise van individuen tenslotte, zou via een bemiddelingsbureau ter beschikking kunnen worden gesteld aan meer geïnteresseerde partijen in Suriname.

Er zijn al veel goede en langlopende initiatieven van Surinamers in het buitenland om Suriname te helpen ontwikkelen. De daarbij betrokken personen en instellingen vormen nu al de kern van de samenwerkingsverbanden die thans door de overheid worden ondersteund en uitgebouwd. Het is jammer dat deze personen en instellingen niet alle zijn benaderd door de commissies die door de overheid in het leven zijn geroepen om de betrokkenheid van Surinamers in het buitenland te optimaliseren. Bij de vorming van de commissies en de benadering van deskundigen, werd te veel in de eigen vertrouwde kring gezocht. Meerdere keren hebben betrokken commissieleden zich hiervoor moeten verontschuldigen en toegezegd dat in de toekomst alle relevante marktpartijen zullen worden benaderd. Tijdens het debat van Kenniskring werd benadrukt dat de initiatieven moeten worden ontdaan van elke vermeende etnische kleuring. Er moet sprake zijn van één Surinaamse gemeenschap. Pas wanneer iedereen zich evenredig vertegenwoordigd voelt kan echt sprake zijn van een praktische en daadkrachtige aanpak.

Gepubliceerd in De West